Zazen

‘Kom je voor de introductie?’ vraagt een jongen die buiten staat te roken. Javaanse Jongens. ‘Ja,’ zeg ik. De jongen loopt met me mee, ze zijn al begonnen. ‘Heb je geen joggingbroek?’ ‘Eh, nee,’ stamel ik, ‘maar ik heb wel al eens gemediteerd.’ Zen moet toch ook kunnen in een spijkerbroek? Ik bedoel: ik heb niet eens een joggingbroek.

Een jonge vrouw met krullen heet me welkom. Ze heeft een vaalzwarte kimono aan. Ik moet denken aan die reclame waarin Jules Deelder het wasmiddel Robijn Black velvet aanprijst. Het liedje van Allanah Miles dringt zich aan me op. ‘A new religion that’ll bring you to your knees/ Black velvet if you please.

Hoewel mediteren dus niet nieuw voor me is – ik ga met enige regelmaat naar het Shambhala Centrum, tibettaans boeddhisme – is Zen en Zazen dat wel. Hoeveel introducties heb ik gehad in mijn leven? Catechesatie, surfkamp, middelbare school, vingeren,  studie, zingen volgens de Arceneaux Approach: alles is ooit geïntroduceerd.

Er zijn twee andere introducées, een vrouw en een jongen. De instructrice leert ons de houding en de ademtechniek, die ik deels al ken. Ook wordt de loopmeditatie even kort gerepeteerd. Tot slot: in de meditatieruimte gaat communicatie via geluiden –  houten blok, gong, belletje, chanten. Verboden te praten en meedoen met de vaste beoefenaars die nu (het is inmiddels elf uur) binnenkomen. Het geheel zal anderhalf uur duren.

Ik ben er klaar voor.

We mediteren met ons gezicht naar de muur zodat de groep mensen de ruimtelijke vorm van een nietje aanneemt. Links van mij zit een enorm lange Hollandse man en rechts van mij een kleine Japanse meester met kaal hoofd, grote donkere wenkbrauwen en een ernstig doch vriendelijk gezicht.

Niet gewend om zo lang in lotushouding te zitten merk ik dat mijn linkerbeen in slaap sukkelt. Eerst kan ik nog mijn grote teen bewegen. Maar al snel is ook die in dromenland. Hoelang zal het geleden zijn dat mijn been eens lekker heeft kunnen slapen? Ik weet niet wat een uur mediteren met mijn bovenkamer zal doen; mijn onderstel zal in ieder geval lekker uitgerust zijn.

‘De nek is recht, de ogen naar beneden, ons hoofd hangt niet, maar staat recht op,’ hoor ik de leider declameren. Die was voor mij bedoeld. Ik schiet in de houding.

Ik bemerk angst: sterven mijn benen niet af, kan ik zo nog wel opstaan? De focus op mijn adem. Langzamerhand ebt de angst weg, ook haar echo hoor ik niet meer.

Ik luister naar het gefluit van de buurman in de tuin aan de andere kant van de muur. Niet onmuzikaal. Het ruisen van de struiken en bomen dat door de open ramen komt, ontspant me. Senang. Een vliegtuig vliegt over. Ik hoor flessen rammelen, de buurman heeft nog meer te doen. Straks gaat hij het gras nog maaien.

Ik hoor de leider achter me lopen. Even speel ik vals en kijk ik stiekem achterom. Een stok. Ze slaat enkele volgelingen met een stok op de schouders. Ook mij lijkt zo’n stokslag wel spannend. Het tafereel heeft bijna een erotische aantrekkingskracht op me. Maar ik durf er niet om te vragen, ik ben immers nog introducee, misschien de volgende keer.

Getok. We staan op. Ik zet mijn benen met mijn handen neer zoals pionnen op een ganzenbord en trek mij op aan de verwarming. Wonderbaarlijk mijn bloed dat weer gaat stromen. En ik maar denken dat ik voorgoed verlamd zo zijn; een soort omgekeerde opstanding. Het lopen biedt letterlijk verlossing, weg van de pijn.

Hierna weer zitten. De leider leest een stuk voor over Zazen. ‘The natural condition is non-thinking. Through Zazen we practice in non-thinking. We turn back to our breath, our posture, our natural condition.’

Dan volgt een ceremonie. Er wordt een Japanse soetra gereciteerd. Alleen de meester – die met het kale hoofd – heeft geen moeite met het op juiste toon zingen van deze Japanse woorden, die als veelvormige hagelstenen uit de wolken van onze collectieve gedachten vallen.

Er wordt afgesloten. Ik tel mijn 24ste buiging. Net als in de kerk – wie brengt de bloemen naar een zieke – krijgen de huishoudelijke zaken het laatste woord. Er moeten schoonmaaktaken verdeeld worden. Enrico doet de kastjes (een dikke laag stof aan de binnenkant), Sonja zuigt de gang en Ruben had gisteren de wc al gedaan. Het valt me op dat hier meer mannen zijn dan in het Shambhala Centrum.

Ik bedank de vrouw voor de introductie en maak mij op om te gaan. Dan zie ik de meester in burgerkledij, zijn zwarte wijde kimono is uit en hij heeft de slang van een stofzuiger in zijn hand. Hij draagt een witte joggingbroek, maar ineens zie ik borsten, een vrouwenkont.

Mijn meester nam mij al die tijd te grazen, zij is een meesteres.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *