De jongen met dreadlocks, baard, en gat in zijn oor komt uit de smartshop. Zijn vriend, in korte broek, wacht hem op met de backpacks. Een korte blikwisseling, de buit is binnen. Samen bestuderen ze met wetenschappelijke precisie en een snufje ongeloof de vele etiketten die het plastic doosje versieren. Zolang men waarschuwt voor de kogel is hij niet dodelijk. Een vreemde maar typisch Nederlandse redenering.
Ik vraag of één van de jongens met mij een ritje op de tandem wil maken. Ik wil weten wat de toerist doet in Amsterdam; waar hij voor komt, waar hij vandaan komt en wat hij vindt of weet van ons Mokums Paradijs. Als de jongen vraagt hoeveel het kost, antwoord ik dat het gratis is. Weer zie ik hun vriendschap in twee ogenblikken. De jongens willen niet, ze willen stoned worden zeggen ze. Logisch.
Of vertrouwen ze mij niet? Omdat ik het spel niet volgens de regels speel? Toeristen willen geld uitgeven en hosselaars komen daarop af. Ze zien in mij vast een onbetrouwbare hosselaar. Ik ben immers gratis, dat riekt natuurlijk naar oplichterij. Daarbij is mijn witte jasje ook nog eens verdacht, want veel te netjes.
Op zoek naar de volgende toerist zie ik alleen nog maar toeristen. Het is de dag voor Koninginnedag, stilte voor de storm. Nou ja stilte, het waait behoorlijk en de zeewind heeft duizenden reizigers meegebracht. Een onwerkelijk openluchtmuseum.
Met de tandem aan de hand loop ik naar de Dam. Onderweg hossel ik me suf maar het succes blijft uit, niemand wil mee. Ik vind het steeds vervelender en vermoeiender om al die mensen lastig te vallen. Voor het Paleis houd ik stil naast een dame met koets en paard. Ze lijkt me te groeten met een kort knikje, alsof ik een bekende van haar ben, een collega.
Dan krijgen drie meisjes mij en mijn opvallende fiets in de gaten, en kijken geïnteresseerd mijn kant op. Ineens snap ik het: wie de toerist gratis verleidt, heeft iets te verbergen. Diegene is een onbetrouwbare verleider, of erger nog, een verkrachter, een moordenaar. Ik stap op de meiden af en gooi het roer om. Ik vraag één euro per ritje.
Beet. De vrolijkste van het stel wil wel. Ze heeft een blauwe broek en een gele jas, de kleuren van Ikea. Maar ze komt uit Letland, uit Bauska om precies te zijn. Eenmaal op de fiets vraag ik haar waarvoor ze naar Amsterdam is gekomen. ‘Queensday’ zingt ze op de melodie van een ouderwetse ding-dong deurbel in mijn oor. In mijn linkerspiegel zie ik haar rossige haar en groene, ietwat loensende ogen. Ik vraag of ze weet waarom we Koninginnedag vieren. ‘Ik geloof dat Queensday te maken heeft met jullie onafhankelijkheid, toch?’, zegt ze met de eigenwijze geleerdheid van een achttienjarige. Ik vertel haar dat we op deze Koninginnedag officieel de honderdste geboortedag van koningin Juliana vieren. ‘Ach so,’ zegt ze vol begrip in het Duits met een duidelijk Lets accent.
Na een kort ritje van tien minuten zijn we weer bij het Paleis op de Dam. Als een echte gids vertel ik haar alles wat ik over dit ondergescheten gebouw weet. De terechtstellingen, Napoleon, de nieuwe liftjes voor koningin Beatrix – het maakt allemaal weinig indruk op haar. ‘Dit is geen paleis,’ zegt ze. ‘Vlakbij Bauska staat er pas één. Paleis Rundale is gebouwd naar het model van Versailles en heeft enorme Franse tuinen. Als je eens in Letland bent, laat ik het je zien. Zit je op facebook? Dan stuur ik je een foto.’ Bij ons afscheid stelt ze zich voor, ze schrijft haar emailadres in mijn agenda.
‘Voor jou,’ zegt Laima. Er blinkt een stuk van twee euro in mijn hand. Laima, de munt, en ik; drie stralende zonnen. Ineens kwam het leven van de hosselaar mij aantrekkelijk voor. Als je geluk hebt, levert het geld op, en een mooi verhaal. Ik had geluk, die nacht droomde ik over prinses Laima. Zij zat voorop, ik achter. De paleistuin leek eindeloos, zij stuurde en ik verdwaalde in de geur van haar haren.