Als je wat langer samen bent, leer je niet alleen elkaars eigenaardigheden kennen. Je ontwikkelt ook gezamenlijke eigenaardigheden. Geestrijk hooglied van weleer aardt in vaste deuntjes, je werkt aan bekend repertoire.
Zoals de ‘Menublues’, één van onze klassiekers, en duetje dat we dikwijls zingen tijdens een restaurantbezoek.
Zodra mijn vriendin de kaart openslaat vraag ik plagerig: ‘Weet je het al?’
‘Ik heb nog niet eens gekeken! Je weet het zelf niet eens, je hebt de kaart nog dicht,’ is dan haar reactie, fel en strijdbaar, onheus bejegend.
‘Ik krijg tijd genoeg, want meestal duurt het wel even.’
Zo gaat het vaak. Al drie zwaarbier op en nog steeds niets besteld. De ober inmiddels een seintje gegeven dat wij zelf wel een seintje zullen geven. En zij maar naar die gerechten turen, alsof slechts één gerecht niet giftig is. Als ik na een half uur wat meer aandring – ‘Liefje, ’t is vast allemaal lekker, zullen we gewoon bestellen?’ – kan ze helemaal in een keuzevacuüm geraken.
‘Eigenlijk wil ik coquilles, maar die hebben ze niet.’
‘Dan bestel je iets wat ze wel hebben misschien?’
‘Ik bedenk wel wat.’
‘Hoezo “Ik bedenk wel wat?”, genoeg keuze toch?’
Even later sein ik stiekem naar de ober. ‘We zijn eruit,’ zeg ik ferm, in de hoop dat het helpt. Mijn vriendin begint dan eerst met het afwerken van een vragenlijst over de herkomst van producten, de inbegrepenheid van bijgerechten et cetera, om vervolgens extreem à la carte een eigen gerecht samen te stellen.
‘Als voorgerecht graag de radijssalade en dan wat van de linzen van het linzenvoorgerecht. En doe maar geitenkaas in plaats van blauwe kaas, kan dat? Als hoofd wil ik de zeewolf – dat is filet toch, zonder graten? – en graag een maiskolf erbij, het bijgerecht van de Black Angus-steak. Toetje weet ik nog niet.’
‘Ik weet niet of we de maiskolf ook bij andere gerechten serveren, mevrouw. Dat moet ik even navragen.’
En weer weg is de ober. Niets besteld.
Was ik net nog ongeduldig, nu raak ik ongezellig geïrriteerd, niet nodig, maar het gebeurt.
‘Dit is echt de laatste keer…’
De ober onderbreekt onze korzeligheden: ‘Maiskolf bij de zeewolf kan, tegen een meerprijs van drie euro vijftig.’
‘Nu ik erover nadenk, wil ik eigenlijk toch gewoon de tagliatelle. Verder niets.’
Licht opgelucht zeg ik: ‘Zullen we nu eindelijk een goed gesprek beginnen? Een gesprek zoals andere stellen ook voeren in restaurants?’
‘Jij met je gesprek, doe toch niet zo moeilijk.’
Net als ik een openingsvraag heb gesteld over één van haar vriendinnen, staat ze op en loopt ze naar de bar om alsnog haar bestelling te wijzigen.
‘Toch wat ik eerst had. Beter zo,’ vertelt ze terwijl ze opnieuw aanschuift.
Eindelijk zie ik weer haar grote oostelijke lach, en eindelijk komt dan toch het gesprek op gang.
Over het laten bekleden van de wieg.
Dat werd hetzelfde liedje.
Stonden we daar, een uur lang in Studio Zanoni, bij een ambachtelijk wiegbekleedster in Lelystad. Na het wikken en wegen van alle stoffen, stippen, sterren en strepen, bestelden we à la carte een nieuwe bekleding voor onze oude familiewieg.
Op de terugweg in de auto knaagden gemaakte keuzes aan ongekozen mogelijkheden.
‘Ik denk dat we toch die denimblauwe sterrenstof als randje aan de voorkant van het hemeltje moeten hebben. En dat kantje dan dwars over het lakentje. Ik ga haar nu bellen,’ zei ze.
‘Dat denimblauw was niet voldoende op voorraad, weet je nog? We laten het. Beter wordt het niet.’
Weer die lach van haar.
Op de A10, in de file, hadden we opnieuw een goed gesprek. Over de koop van een kinderwagen.