Wraak

Van alle multicultiplekken in Amsterdam is de taxistandplaats voor het Centraal Station mijn absolute nummer één. Ons Tanger aan het Ij, een smeltkroes van straatcultuur. Het verschil tussen een taxistandplaats in Marokko en één in Amsterdam: het gebit en de bijbeborende adem.

Ik besluit om hier mijn eerste tandemmaatje te ontmoeten. Ik wil weten hoe een taxichauffeur aankijkt tegen zijn collega’s als hij zelf op de fiets zit. De rollen voor heel even omgedraaid.

Ik begeef me in de pit, het eivormige pleintje temidden van een slang van blik. Mannen zwermen als zaadcellen langs hun auto’s, op zoek naar een klant. Aan één van de chauffeurs leg ik vriendelijk uit wat ik wil. Hij verwijst me door naar twee loketten verderop. Zodra ik naar deze andere chauffeur loop, doet hij alsof hij me niet ziet. Het raam blijft gesloten. Al snel weet iedereen dat ik op de tandem een taxichauffeur wil interviewen. Een ordehandhaafster in neongeel tuurt onze kant op. Een opstootje?

De heetgebakerde chauffeurs proberen elkaar te overtreffen in het afwijzen van mijn verzoek. ‘Sorry, ik heb een slechte conditie,’ zegt de één. ‘Ik kan niet fietsen,’ zegt de ander. Een derde vraagt: ‘Wat is dat tandem? Ik wijs naar mijn vouwtandem tegen de lantaarnpaal, voor de herkenbaarheid gespoten in de blauwwitte clubkleur van de GVB.

Natuurlijk willen ze niet mee. Een tandem is niet macho genoeg. Wel krijg ik van één van de jongere chauffeurs een stukje Kinder Bueno.

Op de Nieuwmarkt heb ik beet. Na enig aandringen is M. (geen Mohammed) bereid om een ‘gezellig gesprek’ op de tandem te voeren. Alleen over de taxioorlog mag ik niks vragen.

M. woont zeven jaar in Nederland. Hij had een Tunesisch restaurant in Vianen maar dat ging na drie jaar failliet. Nu is hij al drie jaar taxichauffeur. In zijn gehele leven heeft hij maar drie weken gefietst, dat was in zijn geboortedorp in Tunesië.

Eenmaal onderweg vraag ik hem of hij wel eens een fietser heeft aangereden. ‘Eén keer, maar dat was een oude man. Sommige chauffeurs pakken gemiddeld één fietser per maand. Ik ken een Libiër die bij elke aangereden fietser met een mes een streepje in zijn stuur kerft.’

Om te zien of M. misschien een grap maakt, kijk ik in mijn achteruitkijkspiegel. Hij kijkt ernstig. Geconcentreerd, terwijl hij niets hoeft te doen. Zijn hoofd is even rond als zijn buik die in een rode bloes als een skippybal uit de lippen van zijn zwartleren jas lijkt te barsten.

‘En de recessie?’ vraag ik. ‘Klote, minder klanten, veel taxi’s, minder geld.’ Een politieauto rijdt voorbij. ‘En natuurlijk die kutpolitie.’ M. had vorige week een boete van 180 euro gekregen omdat hij teveel passagiers had meegenomen.

Ik vraag hoe M. het vindt, zo op de tandem. ‘Gevaarlijk man, echt gevaarlijk. Al die auto’s gaan vlak langs ons heen.’ Nu pas zie ik het zweet op zijn voorhoofd. ‘Ik snap niet dat jullie studenten allemaal fietsen.’ Ik denk aan wraak. Wraak voor al die keren dat ik op de fiets zat en ben uitgescholden en afgesneden door dat taxituig.

Ik versnel. Begin wat te zigzaggen. Haal een fietser in. Het scheelt een haar. ‘Rustig! Vind je het gek dat we jullie af en toe aanrijden?’ hoor ik achter me. Een taxi slaat rechtsaf, ik zie het, maar ga rechtdoor. Zoek de confrontatie. De chauffeur remt net op tijd. En ja hoor; raampje open en schelden maar. M. ontploft in een taal die ik niet ken.

Toch nog een taxioorlog. Na het woord semen – Marokkaans-Arabisch voor homo – dat klinkt vanuit de taxi, versta ik het woord ‘collega’ van M. Ineens lijkt de ruzie over. ‘Collega’ blijkt het codewoord voor een wapenstilstand.

M. wil niet meer. Hij zegt dat hij gebeld wordt door een klant. Terug bij de taxistandplaats bedankt hij mij en ik hem. We schudden elkaar de hand. Als collega’s.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *