Plastieke zaak

Mijn ov-chipkaart is stuk.

Alweer.

Een pasje of plastic kaart is in mijn portemonnee, steevast gedragen in mijn kontzak, geen lang leven beschoren. Geen idee waarom. Vroeger speelde ik nog wel eens gitaar met een museumjaarkaart of een pinpas als ik weer eens overal plectra wist te liggen – in de wasmand, in de punt van mijn laars – terwijl ik er geen één binnen handbereik had. Logisch dat een pinpas niet gemaakt is voor het raggen op stalen snaren. Op vriendelijk verzoek van de Rabobank, de gezellige gezinsbank die belegt in kernwapens, (‘Wat doet u toch met uw pas? Dit is al uw derde dit jaar.), speel ik daarom niet langer met pinpassen.

Maar nog steeds sterven mijn pasjes een vroege dood in het verwarmde leer van mijn beurs. Eerst dacht ik dat het zou liggen aan de plaats van beursbewaring. Misschien liet ik somtijds zulke giftige ruften dat alle nullen en enen op de magneetstrip spontaan het loodje legden.

Maar het elders herbergen van mijn pasjes – in mijn binnenzak, in de hiel van mijn laars – bleek niet minder schade op te leveren, wel raakte ik ze eerder kwijt.

De vraag naar het waarom heb ik maar losgelaten. Alles gaat stuk, het één wat eerder dan het ander.

Wel heb ik onderzoek gedaan naar de sociale repercussies van het falen van plastic waardedocumenten, de plastieke zaak.

Op de chip van mijn ov-chipkaart staat mijn voordeelurenabonnement van de NS. Omdat de kaart er aan de buitenkant puntgaaf uitziet maar van binnen diep en diep verrot is, weet de conducteur niet wat er loos is. Ben ik een oplichter die onrechtmatig met 40% korting reist – ik koop nog steeds papieren kaartjes, die gaan in mijn portemonnee ironisch genoeg oneindig lang mee – of een betreurenswaardig slachtoffer van het falen van de plastieke zaak.

Een maand reis ik nu met een kapotte ov-chipkaart. Juist omdat ik een twijfelgeval ben, leer ik de mens achter de conducteur kennen.

‘Hij leest ‘m niet uit,’ is de standaard openingszin van de conducteur, als hij voor de tweede maal tevergeefs mijn kaart tegen zijn scanner heeft gehouden. Het opwrijven langs de dienstmouw heeft niet mogen baten.

‘Wat dacht u dan?’ antwoord ik. ‘Het lijkt me een saai verhaal, al die in- en uitchecktijden zonder dat er ook maar een ene fuck gebeurt. Geen overspel, geen moord, geen drinkgelag, alleen maar cijfertjes. Zou u dat uit willen lezen? Zonder gekheid meneer: dit is de eerste keer dat hij het niet doet. Ik heb gewoon netjes betaald voor mijn voordeelurenabonnement, ik ben vaste klant bij NS. Kijkt u eens.’

Dan show ik mijn stapeltje vervaalde treinkaartjes, al jaren buiten dienst en nog steeds leesbaar.

Vervolgens kan het verschillende kanten op:

1) De conducteur gedraagt zich als een positivist in de wetenschapsfilosofische zin van het woord: hij houdt zich aan de feiten. De man belt met de centrale en checkt het nummer dat op mijn kaart staat. Als de centrale bevestigt dat ik netjes heb betaald zegt hij kort: ‘Uw abonnement is geldig tot september 2013. Even nieuwe kaart aanvragen.’

2) De conductrice gedraagt zich empatisch, ze verplaatst zich in mij, een slachtoffer van de plastieke zaak waarin vertrouwen, medemenselijkheid en waarde is gedigitaliseerd en daarmee gedepersonaliseerd en gedevalueerd tot een betekenisarme set nullen en enen. ‘Wat vervelend voor u meneer. Van mij had het ook niet gehoeven, die ov-chipkaart. U kunt bij het loket een papieren vervangende kaart aanvragen, die werkt altijd. Ik wens u een prettige reis, even overstappen op Weesp hè?’

3) De conducteur viert zijn machtspositie.

‘Met dit product kunt u niet reizen.’

‘Jawel. Ik reis momenteel van Naarden-Bussum naar Amsterdam.’

‘Mij best wijsneus, u mág met deze kaart niet reizen. Sterker nog: u bent in overtreding, ik ben bevoegd u een boete op te leggen van 35 euro plus het verhoogde treintarief voor een nieuw kaartje. U bent zelf verantwoordelijk voor een geldig vervoerbewijs. Als u langer tegenwerkt, vrees ik dat ik u moet overdragen aan de politie.’

Ik word kwaad. Alsof de conducteur op een knop heeft gedrukt en ik doe wat er gevraagd wordt – anger on demand.

‘Dit is al mijn tweede ov-chipkaart in een jaar meneer. Is de NS niet verantwoordelijk voor het leveren van werkende producten? Ik heb toch netjes betaald? Heeft de NS weer eens goedkope troep aangeschaft, zoals met die sneeuwschuwe Sprinters en fragiele Fyra’s het geval was? En dan mij een boete opleggen? Mijn naam is Haas, dat spelt u H-A-A-S, ik woon nergens en betaal niks.’

Als de conducteur de politie belt, die goddank niet opneemt, krabbel ik terug. Omdat ik in ieder geval een papieren kaartje met 40% korting heb, en daarom slechts voor 40% crimineel ben, lukt het me te schikken. In ruil voor mijn anagnorisis, mijn nederige erkenning dat ik fout zit en het inderdaad allemaal mijn schuld is dat ik de wet overtreed, mag ik blijven zitten tot Amsterdam.

De conclusie van mijn onderzoek luidt dat ik snel een nieuwe ov-chipkaart moet aanvragen, maar dat dit waarschijnlijk nog wel even zal duren. Echte vertraging komt van twee kanten.

 

 

 

 

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *